Wat dit boek vertelt...

 

De volgende oorlog. Deze titel lijkt uit te gaan van de onvermijdelijkheid

van een oorlog tegen Iran. Onvermijdelijk is hij niet en misschien nog

belangrijker dan de vraag of de oorlog al dan niet

zal losbarsten, is de mate waarin de feiten aantonen hoever de

Verenigde Staten en hun bondgenoten, met name Israël, al zijn gevorderd

in het voorbereiden van deze volgende oorlog. Na

Afghanistan en Irak wordt opnieuw een oorlog opgebouwd waar wij

straks allemaal in zullen worden meegesleurd.

Aan de hand van honderden rapporten, artikelen en uitspraken van

vooraanstaande analisten en direct betrokkenen wordt in dit boek de

opbouw naar de volgende oorlog beschreven. Dit samenvattende

hoofdstuk stipt enkele belangrijke punten aan die in het boek uitvoerig

aan de orde komen.


De paralellen tussen Irak en Iran

Met de aanloop naar de Irakoorlog nog vers in het geheugen, is het

opvallend om te zien hoe de afgelopen jaren met betrekking tot Iran

eenzelfde weg wordt bewandeld als in de aanloop naar de oorlog met

Irak.


Wel of geen massavernietigingswapens?

Een van de meest kenmerkende zaken rond de oorlog met Irak, zijn

de massavernietigingswapens die er niet bleken te zijn. Destijds werd

gezegd dat Irak deze wapens in bezit zou hebben, nu is de beschuldiging

dat Iran eraan werkt om ze te kunnen produceren.

Iran heeft nooit ontkend dat het uranium wil verrijken. Het land

werkt onverminderd voort aan het beheersen van het nucleaire proces,

naar eigen zeggen ten behoeve van de productie van kernenergie

voor civiel gebruik. Het op een dergelijke manier verrijken van uranium

valt binnen het raamwerk van het non-proliferatieverdrag en staat

onder toezicht van het Internationaal Atoomagentschap. Het land

heeft in 2003 een aanvullend protocol getekend waarin het belooft

openheid van zaken te geven en doet de belofte om uranium niet

hoger dan 3,5% te verrijken, waar het wapenkwaliteit heeft.

Iran heeft altijd gezegd geen nucleair wapen te willen. Het heeft

ook het non-proliferatieverdrag getekend dat het land verbiedt kernwapens

te produceren (opmerkelijk is dat dit verdrag toestaat dat de

vs kernwapens bezit, en dat Israël het verdrag niet heeft ondertekend).

De hoogste autoriteit van Iran, ayatollah Ali Khamenei heeft

zelfs een fatwa tegen kernwapens uitgevaardigd – een wettelijke verklaring

die de productie, het verzamelen en het gebruik van nucleaire

wapens verbiedt.

Toch presenteert de vs, net als in de aanloop naar de Irakoorlog,

bewijsmateriaal dat Iran wel degelijk aan massavernietigingswapens

werkt, dat op het eerste gezicht overtuigend oogt. Hield ten tijde van

Irak toenmalig buitenlandminister Colin Powell zijn beruchte getuigenis

over Irak voor de vn-Veiligheidsraad, in augustus 2005 geven medewerkers

van het Pentagon voorafgaand aan de Algemene Verga -

dering van de Verenigde Naties waar president Bush een speech zal

gaan houden een diashow die onder meer aan de hand van satellietbeelden

moet aantonen dat Iran werkt aan een nucleair programma.

Met de herinnering aan Irak, wordt door bevriende landen het materiaal

kritisch bekeken, en te licht bevonden – inmiddels heeft de foutieve

informatie al wel het publiek bereikt.

Met een andere belangrijke bron in de Iran-kwestie gaat het net zo.

Het betreft een laptop vol belastende informatie die afkomstig zou

zijn uit Iran. Later wordt duidelijk dat de informatie ondeugdelijk is:

het apparaat dat door een Iraanse verzetsgroep wordt gepresenteerd

blijkt afkomstig uit de koker van de Israëlische geheime dienst. Maar

opnieuw is de reputatie van Iran geschaad. Opvallend in deze tactiek

is dat in de media altijd meer aandacht wordt besteed aan de eventuele

negatieve berichten over Iran, dan over de ontluisterende onthullingen

dat de informatie waarop deze berichten gebaseerd zijn is gefabriceerd

door eigen partij.

Een mijlpaal in de toenemende spanning rond Iran is de publicatie

van de National Intelligence Estimate (nie) in december 2007. Het

document dat is geschreven door de verzamelde geheime diensten

van de Verenigde Staten, geeft een inschatting van het nucleaire gevaar

dat Iran vormt. Het blijkt dat Iran al enige jaren geen kernwapenprogramma

nastreeft. Kennelijk is de angstaanjagende berichtenstroom

van de regering Bush over Iran niet correct.

De wereld reageert opgelucht.

Maar hiermee is de kwestie niet afgerond. Het document brengt alleen

de machtstrijd die woedt tussen het Witte Huis en tegenstanders

van het Amerikaanse Iranbeleid aan de oppervlakte. Het Witte Huis

bindt de strijd aan tegen de oordelen uit het rapport door de impact

en de waarde ervan aan te pakken. In het rapport – zo redeneert het

Witte Huis – staat immers dat Iran nu dan wel geen nucleair wapenprogramma

heeft, maar dat wel degelijk heeft gehad. Ontkenningen

van dit feit door Iran worden terzijde geschoven. Al een dag na het publiekelijk

verschijnen van de nie zegt George Bush: ‘Ze hebben het nucleaire

programma gehad, ze zijn het gestopt [...] ze kunnen het opnieuw

beginnen.’

Een van de manieren waarop de Bush-regering de aangerichte

schade probeert te beperken, is middels een plotseling aangekondigde

tour door het Midden-Oosten. Daar stelt de Amerikaanse president

Israël gerust en maakt hij de wereld duidelijk dat hij zich niets

aan het rapport gelegen laat liggen. Ook vraagt de regering het

Congres 400 miljoen dollar extra voor het uitbreiden van geheime

operaties in Iran die tot doel hebben het regime te destabiliseren en

eventueel met hulp van militair ingrijpen omver te werpen – en krijgt

het bedrag toegewezen.

Begin februari 2008 komt het Witte Huis met het bewijs dat Iran wel

degelijk een groot gevaar is, in de vorm van de Dreigingsanalyse van

Michael McConnell. McConnell is de baas van alle geheime diensten

die verantwoordelijk waren voor de National Intelligence Estimate. Hij

zegt dat Iran nog steeds een nucleair gevaar is: niet omdat het al nucleaire

wapens zou bezitten, maar omdat het langeafstandsraketten

heeft én uranium wil verrijken – één plus één is twee.

Ondanks het feit dat McConnell geen nieuwe feiten presenteert,

wordt de nie in zekere zin door zijn Dreigingsanalyse ondermijnd: het

brede publiek gaat ervan uit dat McConnell als ‘Amerika’s topspion’

wel gelijk zal hebben. Dat geldt ook voor de uitspraken van cia-direc-

 

teur Michael Hayden die evenmin met nieuwe gegevens komt maar

zijn ‘persoonlijke mening’ uit dat Iran aan een nucleair wapenprogramma

werkt. Hier dringt opnieuw de parallel met de aanloop naar

de Irak oorlog zich op: in weerwil van het feit dat geen massavernietigingswapens

worden gevonden, wordt het publiek voortdurend bestookt

met ongefundeerde meningen en gemanipuleerde feiten over

vermeende dreigingen.


Een schijn van diplomatie

In de aanloop naar de Irakoorlog was de diplomatie niet oprecht en

had het tot doel te misleiden en uiteindelijk te mislukken.

Net als Irak toen probeert Iran nu in gesprek te treden met

Amerika, maar wordt het daarin stelselmatig tegengewerkt. Onder

meer doordat Amerika als voorwaarde stelt dat Iran de Amerikaanse

eisen inwilligt voordat er kan worden gepraat. Buitenlandminister Rice

over Iran: ‘Het enige wat zij hoeven doen is de nucleaire cyclus te

stoppen – de verrijking en de opwerking die kunnen leiden tot de

technologieën die een nucleair wapen mogelijk kunnen maken.’

Hans Blix, voormalig wapeninspecteur voor de vn, doorziet de

houding van de vs, net als voormalig buitenlandminister Colin Powell

die zegt: ‘Je kunt niet onderhandelen als je de andere kant van tevoren

vraagt te geven wat de onderhandelingen zouden moeten opleveren.’

Wat Saddam Hussein overkwam in de aanloop naar de Irakoorlog

overkomt ook Mahmoud Ahmadinejad: toenaderingspogingen worden

genegeerd of afgewezen. Zo laat Iran in april 2003 via bemiddeling

van de Zwitserse ambassadeur aan de regering van de Verenigde

Staten weten bereid te zijn tot een brede dialoog en verregaande stappen.

In een reactie hierop dient Amerika een officiële klacht in tegen

de boodschapper, de ambassadeur van Zwitserland. Op de inhoud

van het aanbod wordt niet ingegaan. Midden-Oostenexpert Hillary

Mann, die toen gesprekken voerde met Iran, zegt hierover bitter: ‘Het

was revolutionair. Het had de wereld kunnen veranderen.’ Maar wat

geldt, zijn ‘Hadley’s regels’ – genoemd naar Stephen Hadley, viceadviseur

voor Nationale Veiligheid, die als stelregel heeft dat landen als

Iran niet mogen worden beloond voor slecht gedrag.

Midden-Oostenexpert Trita Parsi is stellig, net als andere deskundigen:

als de vs het Iraanse aanbod in 2003 niet van tafel had geveegd,

was het land nu niet bezig om uranium te verrijken. Dit roept de vraag

op of de Amerikaanse strategie inzake Iran nu mislukt of juist gelukt

is. Als Amerika een nucleair Iran wil voorkomen is de strategie mislukt.

Maar als het gaat om iets anders, om het creëren van een mogelijkheid

voor het beginnen van een militaire aanval, dan lijkt de onderneming

te slagen: Iran is het grote gevaar dat moet worden bestreden.

Naast het zogenaamde diplomatiek traject wordt in de Iran-kwestie

een militair traject gevolgd dat weer is op te splitsen in clandestiene

acties en een openlijke aanwezigheid van troepen. Door de aanwezigheid

van troepen aan de grenzen van Iran proberen Amerika en

Israël de diplomatie een handje te helpen en Iran te dwingen toe te

geven aan hun eisen, zonder dat daar iets tegenover staat. In het clandestiene

traject wordt voorbij de diplomatie gekeken en worden voorbereidingen

getroffen voor een militaire confrontatie.

Alle tekenen wijzen erop dat de Verenigde Staten net als inzake

Irak de schijn ophouden dat ze een open dialoog willen aangaan –

maar daarbij worden tegengewerkt door Iran – terwijl ze in werkelijkheid

de dialoog juist vermijden en Iran tegenwerken. Het Ameri -

kaanse diplomatieke traject dient als rookgordijn voor het militaire

traject dat parallel loopt.


De oorlogsretoriek

Nog een overeenkomst tussen de benadering van Irak voorafgaand

aan de oorlog en de huidige benadering van Iran, ligt in de retoriek.

Terwijl chef Contraterrorisme Richard Clarke na de 11 septemberaanslagen

bijna letterlijk de opdracht krijgt de aanslagen aan het Irak

van Saddam Hussein te linken, wordt in de nasleep van de Irakoorlog

aan Amerikaanse ondervragers de boodschap meegegeven: ‘Vind een

link met Iran, je moet een link vinden met Iran.’

In juni 2008 zegt president Bush dat hij mogelijk beter ‘een andere

toon, een andere retoriek’ had kunnen gebruiken in de aanloop

naar de Irakoorlog. Zal hij dat straks ook zeggen nadat Iran is aangevallen?

Bush gebruikt grote woorden als het op Iran aankomt. Hij

speelt daarbij in op het grootste trauma op het westelijk halfrond: de

Tweede Wereldoorlog. Niet alleen stelt hij dat een nucleair Iran een

Derde Wereldoorlog zal veroorzaken, hij vergelijkt bovendien de

Iraanse president Ahmadinejad met Adolf Hitler. Ook door tal van andere

neoconservatieven wordt veelvuldig de vergelijking getrokken

tussen Iran en nazi-Duitsland.

 

De inhoud van de nie is in het Witte Huis al een jaar bekend voor hij

openbaar wordt gemaakt. In deze periode wordt een aanpassing van

het Iranbeleid ingezet. Er worden voorbereidingen getroffen

om niet alleen afhankelijk te zijn van het argument van de massavernietigingswapens

om Iran te bestempelen als gevaar voor de wereldvrede.

De argumentatie wordt uitgebreid. Iran wordt geïntroduceerd als

negatief element in Irak – het land zou zogenoemde Speciale Groe -

pen steunen. Een met veel ophef aangekondigde persconferentie

waar het bewijs van deze inmenging zal worden getoond, gaat uiteindelijk

niet door omdat het bewijs er niet is.

De introductie van Iran fungeert als veroorzaker van Ameri kaanse

verliezen in Irak als een tweesnijdend zwaard in het voordeel van de

Verenigde Staten. Het verlegt de aandacht van het moeilijk te bewijzen

argument dat Iran kernwapens heeft of wil maken, naar een ernstig

verwijt, namelijk dat het land achter de moordaanslagen op de

Amerikaanse soldaten zit. Het is een slimme strategie waardoor Iran

in het verdachtenbankje blijft zitten, terwijl het tegelijk de precaire positie

van het Witte Huis verlicht voor het voortdurende slechte nieuws

uit Irak. De strategie wordt uitgebreid met beschuldigingen van

Iraanse steun aan de Taliban, de vroegere aartsvijand van Iran. Ook

bij deze claims wordt geen bewijs geleverd. Waar wél bewijs voor is,

is dat Iran – dankzij bemoeienis van de Quds-eenheid, een onderdeel

van het Iraanse leger – een wapenstilstand heeft weten te bewerkstelligen

tussen het Iraakse leger en het Leger van de Madhi, in maart

2008. Volgens voormalig vn-wapeninspecteur Scott Ritter wijst dit

erop dat Iran allang voet aan de grond heeft in Irak en juist gebaat is

bij stabiliteit.

De Amerikaanse regering neemt een wetsvoorstel aan dat juist

deze Iraanse Quds-eenheid tot terroristische organisatie verklaart.

Het is voor het eerst in de geschiedenis dat een deel van een buitenlands

leger een dergelijke status krijgt. Door deze beslissing is het financieel

en militair makkelijker te raken. Senator Jim Webb ziet dat in

als hij tegen het amendement stemt: hij zegt dat het document leest

als het equivalent van een oorlogsverklaring.

In april 2008 maakt Amerika’s hoogste militair, admiraal Mike

Mullen, bekend dat het Pentagon plannen voorbereidt voor een mogelijk

militair optreden tegen Iran. Mullen wijst op de reservecapacitei-

 

ten van de marine en het leger: ‘Het zou een vergissing zijn te denken

dat wij zonder gevechtscapaciteit zitten.’ Tegelijkertijd uit hij kritiek op

de toenemende dodelijke inbreng van Iran in Irak, woorden die worden

herhaald door luitenant-generaal Martin Dempsey, leider van uscentcom,

het deel van het Amerikaanse leger in het Midden-Oosten.

De uitspraken van Mullen en Dempsey komen bovenop die van

defensieminister Robert Gates die wijst op de toenemende negatieve

rol van Iran in Irak en zegt dat Iran ‘gebrand is op het verkrijgen van

nucleaire wapens’. Ook de Amerikaanse minister voor Buitenlandse

Zaken Condoleezza Rice uit zich tegen Iran. In mei 2008 wijst zij

onder meer op de rol die Iran zou spelen in de militaire steun aan en

de training van Iraakse opstandelingen en zegt zij dat Iran Israël wil

vernietigen.

De uitspraken van Mullen, Gates, Rice naast die van Bush, Cheney

en Israël zijn deel van de anti-Iran retoriek die voorafgaand aan de

zomer in omvang toeneemt. ‘In 1984 van George Orwell was de dagelijkse

Twee Minuten Haat verplicht, waarin de vijanden van Oceanië

aan de schandpaal werden genageld. Iran krijgt op het moment veel

meer dan de vereiste twee minuten te verduren,’ schrijft voormalig

cia-agent Philip Giraldi.

Giraldi wijst op de overeenkomsten tussen de aanloop van de oorlog

in Irak en wat er mogelijk met Iran staat te gebeuren: ‘De situatie

is volkomen parallel. Ze gebruiken dezelfde danspassen: het demoniseren

van de slechteriken, het voorwendsel van diplomatie, het afhouden

van onderhandelingen, het gebruik van volmachten. Irak herhaalt

zich. [...] Ik heb van bronnen in het Pentagon gehoord dat het hun indruk

is dat het Witte Huis heeft besloten dat er een oorlog komt.’

Diezelfde maand zegt senator Bob Graham, voormalig voorzitter van

het Inlichtingencomité van de Amerikaanse Senaat, dat het erop lijkt

dat de regering zich aan het voorbereiden is dezelfde fout te maken

in Iran als het eerder maakte in Irak, maar ‘op een substantiëler, geëscaleerd

niveau’. Als dit gebeurt, voorziet hij de ramp van de 21e eeuw,

die volgens hem in omvang moeilijk is te overdrijven.


De motivatie voor de oorlogen tegen Irak en Iran

Wanneer zich een conflict voordoet, is een belangrijke vraag: wie profiteert

er op welke manier van deze situatie.

 

Die vraag wordt in het geval van Irak deels beantwoordt door Paul

Wolfowitz, die de architect wordt genoemd van de Irakoorlog. Hij

ont hult de werkelijke motivatie als hij de vraag beantwoordt waarom

Irak en niet Noord-Korea werd aangevallen: ‘Laten we er simpel naar

kijken. Het belangrijkste verschil tussen Noord-Korea en Irak is dat

we economisch gezien geen keuze hadden in Irak. Het land drijft op

een zee van olie.’ Ook Alan Greenspan, het voormalige hoofd van de

federale bank van Amerika zorgt na zijn aftreden in 2007 voor grote

krantenkoppen door het publieke geheim te onthullen dat de Iraakse

olie een belangrijke motivatie was voor Amerika bij het innemen van

Irak.

Met betrekking tot Iran is de situatie waarschijnlijk niet veel anders.

Al een week na de aanslagen op 11 september 2001 staat Iran

op een lijst die is opgesteld in opdracht van de minister van Defensie

en de steun heeft van de militaire top. Op deze lijst staan zeven aan

te pakken landen, waarvan Iran duidelijk het belangrijkst is. Terwijl de

vermeende wens van Iran om kernwapens te ontwikkelen en zijn vermeende

bijdrage aan de instabiliteit in Irak centraal worden gesteld,

blijft het een feit dat volgens cijfers van de Amerikaanse overheid de

olievoorraden van Iran nog groter zijn dan die van Irak en alleen

Canada en Saoedi-Arabië meer olie bezitten. Bovendien heeft Iran na

Rusland de grootste gasreserves.

Het eerste belangrijke initiatief in 2000 van de nieuwe Bushregering

was het instellen van de Energy Task Force, een groep experts

die vicepresident Dick Cheney adviseert. Wie deze experts zijn,

en welke adviezen zij geven wordt tot op heden geheim gehouden.

Net als voormalig cia-directeur James Woolsey spreekt Cheney over

energie in termen van ‘nationale veiligheid’. Niet vreemd, gezien de

relevantie van olie voor het leven in Amerika, en die ‘American way of

life is niet onderhandelbaar,’ aldus Cheney. Wat daar logischerwijs uit

volgt, is de noodzaak de olie te controleren, zeker nu de wereldvoorraden

beginnen te slinken. Want wie garandeert Amerika anders voldoende

olie tegen een redelijke prijs?

De Nationale Veiligheidsstrategie van Amerika omschrijft de vijand

als een entiteit die:

1. onze mondiale handelsvrijheid beperkt

2. belangrijke regio’s domineert, of

 

3. de kosten voor de vs om aan verschillende internationale betalingsverplichtingen

tegemoet te komen, onbetaalbaar probeert te

maken.

Volgens historicus professor William R. Polk biedt deze strategie de

mogelijkheid om de zeggenschap te krijgen over de grootste, slechts

ten dele ontgonnen bron van olie en gas ter wereld. Hij schrijft: ‘Als

je het ontcijfert en toepast op Iran, definieert het Strate gie rapport de

Iraanse handelingen als ontwrichtend voor de Ame rikaanse doelen in

het Midden-Oosten.’

De drie punten van het Strategierapport zouden er, concreet ingevuld,

zo uit kunnen zien:

1. De mondiale handelsvrijheid – en daarmee dus die van de Vere -

nig de Staten – kan worden beperkt zodra Iran besluit zijn gas- of

oliekraan dicht te draaien, of zijn land- en zeegrenzen te sluiten.

2. In 2005 zegt de Iraanse defensieminister Ali Shamkhani dat Iran

een beleid nastreeft zich als regionale macht te positioneren, ongeacht

de wil van anderen. Ook uit andere uitspraken blijkt dat

Iran de sterke wens heeft een centrale positie in het Midden-

Oosten in te nemen.

3. Iran is in staat de olieprijzen sterk te beïnvloeden. Dat zou een directe

invloed hebben op de toch al wankele Amerikaanse economie

het nog zwaarder krijgen en de toch al zeer hoge schuldenlast

van de vs zou explosief toenemen.

Volgens Polk wordt Iran door de Amerikaanse regering als belangrijkste

van alle doelwitten gezien. Het Strategierapport speelt de regering

daarbij in de kaart doordat ‘het de mogelijkheid biedt om de zeggenschap

te krijgen over dat waarvan men denkt dat het de grootste, nog

steeds maar ten dele ontgonnen bron van olie en gas ter wereld is.’


En Nederland?

Premier Balkenende heeft tot nu toe geweigerd te verklaren op basis

waarvan is besloten Nederland te laten deelnemen aan de oorlogen

in Irak en Afghanistan. Een parlementair onderzoek naar de ware

toedracht is in dit kabinet uitgesloten. Dat het cda zo fel gekant is

tegen waarheidsvinding werpt de vraag op wat er verborgen moet

blijven.

 

Inmiddels is duidelijk wat een belangrijke stok achter de deur is geweest

om Groot-Brittannië te betrekken bij de Irakoorlog. Voormalig

minister Tony Benn onthult dat het land volkomen afhankelijk is van

de Verenigde Staten voor de bevoorrading van zijn kernkoppen en de

techniek die daarbij hoort: ‘Ze kunnen niet eens worden gericht tenzij

Amerika zijn globale satellietsysteem aanzet.’ In hoeverre is

Nederland voor zijn defensiesysteem afhankelijk van knoppen die in

de Verenigde Staten worden bediend?

Net als inzake Irak is ook bij Iran onduidelijk hoe diep de Neder -

landse overheid en het bedrijfsleven verwikkeld zijn in de opbouw

naar de volgende oorlog. Opmerkelijk is dat Nederland en de

Verenigde Staten de enige landen ter wereld zijn die openlijk budgetten

hebben om politieke veranderingen in Iran te bevorderen. Miljoe -

nen worden door Nederland uitgetrokken om de ‘pluriformiteit van

de media in Iran’ te bevorderen. Een deel van dat geld wordt onder

meer gebruikt door een Amerikaanse organisatie die naar de buitenwereld

propageert een vreedzame machtswisseling in Iran te willen

bewerkstelligen, maar die aantoonbaar clandestiene activiteiten in

Iran ontplooit. Opnieuw rijst de vraag in hoeverre het Neder landse

parlement hier weet van heeft.

Het is veelzeggend dat Scott Ritter, de voormalige hoofdinspecteur

van de speciale vn-ontwapeningscommissie unscom, zijn verbijstering

uitspreekt dat Nederland niet uitsluit een Amerikaanse aanval op

Iran te steunen – zelfs zonder vn-mandaat.


Het is al veel langer gaande...

Een andere overeenkomst tussen Irak en Iran kan zijn dat de beslissing

over de oorlog al veel eerder is genomen dan vaak wordt gedacht.

Al sinds midden jaren negentig bestaat bij een aantal groeperingen

in de Verenigde Staten de wens Saddam Hussein uit de macht

te ontzetten. Door het aan de macht komen van de Bush-regering en

de aanslagen op 9/11 ontstaat de mogelijkheid dit te realiseren. Al

twee dagen na de aanslagen op 11 september is het volgens viceminister

van Defensie Paul Wolfowitz niet meer de vraag óf de Irak -

oorlog er komt, maar wanneer. Eind september 2001 bespreekt Bush

de komende oorlog tegen Irak met generaal Tommy Franks en in oktober

worden de eerste militaire voorbereidingen getroffen. Begin

 

2002 treffen Amerikaanse troepen in Irak voorbereidende maatregelen,

die bovenop de stelselmatige bombardementen komen die worden

gedaan in het kader van de no fly zones.

Met betrekking tot Iran gaat het op een vergelijkbare manier: rond

maart 2006 voert president Bush een serie informele gesprekken over

plannen voor Iran met enkele belangrijke senatoren en leden van het

Congres – dezelfden die zich eerder hebben ingezet voor een aanval

op Irak. In deze periode voert de Engelse regering naar verluidt gesprekken

met militaire strategen over mogelijke militaire aanvallen op

Iran. In april wordt bekend dat er zich in Iran in het geheim Ame -

rikaanse troepen bevinden die samenwerken met lokale militaire groepen.

Net als voorafgaand aan de Irakoorlog. Ook toen waren er lang

van tevoren militaire groepen actief op de grond in vijandig gebied

om voorbereidingen te treffen voor de komende oorlog.

Tegenstanders van een Iranoorlog

In tegenstelling tot in de aanloop naar de Irakoorlog ondervindt de

Bush-regering felle kritiek op zijn beleid ten aanzien van Iran, ook vanuit

de eigen gelederen.

Een van de tegenstanders is voormalig buitenlandminister James

Baker III, voorzitter van de Iraq Study Group. Deze studiegroep brengt

een rapport uit waarin ernstige kritiek wordt geleverd op de

Irakoorlog, en waarin wordt aangedrongen op diplomatiek overleg

met Iran. Het rapport wordt genegeerd door het Witte Huis.

Een ander vooraanstaand tegenstander is Zbigniew Brzezinski,

voormalig adviseur Nationale Veiligheid voor president Carter en de

huidige Buitenlandadviseur voor presidentskandidaat Barack Obama.

Brzezinski waarschuwt een Senaatscommissie dat het niet denkbeeldig

is dat er een aanslag zal worden uitgevoerd in de Verenigde

Staten, waarvan Iran ten onrechte de schuld zal krijgen en die vervolgens

zal worden misbruikt als aanleiding om het land de oorlog te

verklaren.

Admiraal William Fallon, het hoofd van uscentcom, is ook kritisch

op het Iran-beleid van het Witte Huis. Hij zegt dat een oorlog

tegen Iran niet zal plaatsvinden zolang hij de wacht houdt. Niet lang

daarna moet hij terugtreden, na slechts een jaar in functie te zijn geweest.

Hij wordt vervangen door een loyale medewerker van Bush, generaal

Petraeus.

 

Fallon is niet de eerste kritische militair die heeft moeten terugtreden.

In april 2006 was er al een opstand van generaals te bemerken,

geleid door Peter Pace, de voorzitter van de Chefs van Staven, de militaire

top van de vs. Pace verlaat tegen zijn zin voortijdig zijn functie.

Zo zijn er meer voorbeelden aan te wijzen hoe tegenstand niet wordt

getolereerd. Inmiddels bevinden zich geen invloedrijke critici meer op

cruciale posten in en rond het leger.

Binnen het Amerikaanse establishment is een splitsing ontstaan:

de gematigde conservatieven die met Iran de diplomatieke weg willen

bewandelen en de radicale neoconservatieven in zowel Amerika

als Israël die aansturen op een conflict. Het is de vraag welke van de

twee partijen uiteindelijk de overhand gaat krijgen, maar het is een feit

dat de laatstgenoemde groep die de hand aan de knop heeft. Zolang

George Bush aan de macht is, moet hij in staat worden geacht een

militair conflict te beginnen.


Aanpassing Iranbeleid – een nieuwe oorlogsstrategie

In de zomer van 2007 worden naar verluidt onder druk van Dick

Cheney de aanvalsplannen voor Iran gewijzigd. In plaats van op een

omvangrijk bombardement op ondermeer de Iraanse nucleaire installaties

en andere militaire en infrastructurele terreinen, komt de nadruk

te liggen op chirurgische aanvallen op installaties van de

Revolutionaire Garde in Teheran en elders. De Bush-regering houdt

de Revolutionaire Garde verantwoordelijk voor de aanvallen op

Amerikanen in Irak.

Een voormalig cia-agent met ervaring in het Midden-Oosten zegt

in augustus 2007 dat voorbereidingen voor een precisieaanval op Iran

inmiddels vergevorderd zijn en dat deze kan plaatsvinden nog voordat

de nieuwe Amerikaanse president in november 2008 wordt gekozen.

Over de effectiviteit van zulk soort bombardementen verschilt

men van mening: niet alle doelen zijn als zodanig bekend en veel doelen

zitten diep verborgen en zijn moeilijk bereikbaar.

De Bush-regering beargumenteert dat als specifieke doelen worden

aangevallen – zoals de Quds-eenheid en plaatsen waar uranium

wordt verrijkt – de Iraanse bevolking er niet onder te lijden heeft.

Door de chirurgische benadering met de Quds-eenheid als doel, zou

de kans op Amerikaanse doden in Irak worden verminderd én vermindert

de kans dat Iran haar kernwapenprogramma weer oppakt, als het

dat al niet heeft gedaan.

 

In de voorbereidingen op een eventuele oorlog met Iran, is door de

Verenigde Staten al een aantal concrete militaire maatregelen toegepast:

luchtmachteenheden van bevriende Arabische staten worden

getraind, Patriotraketten worden in Golfstaten geplaatst, Israël wordt

net als bij de twee Golfoorlogen aangesloten op het Amerikaanse raketschild,

en onbemande vliegtuigjes bespioneren Iran en pogen Iran

te verleiden zijn radar te activeren om op die manier informatie in te

winnen.

In mei 2007 wordt bekend dat president Bush een document heeft

ondertekend dat het voor de cia mogelijk maakt om ‘zwarte’ propaganda-

en desinformatiecampagnes uit te voeren die het regime in

Teheran moeten destabiliseren, en Amerika zet ondermeer de terroristische

groepen Jundullah en Mujahedin e-Khalq (mek) in voor militaire

handelingen en sabotageacties. Diezelfde maand arresteert Iran

tien leden van Jundullah. De tien mannen hebbeen niet alleen

500.000 Amerikaanse dollars op zak, maar ook moderne spionageapparatuur

en kaarten van gevoelige gebieden. In april 2008 vallen bij

een bomaanslag op een moskee in het Iraanse Shiraz veertien doden

en tweehonderd gewonden. De Iraanse inlichtingenminister Gholam-

Hossein Mohseni Ejei zegt dat er bewijs is gevonden dat Ameri -

kaanse agenten de aanslagplegers hebben getraind en bewapend om

‘angst te zaaien onder de bevolking van verschillende steden’. Een

maand later, in mei 2008, arresteert Pakistan zes leden van Jundullah

en dreigt ze uit te leveren aan Iran. abc News schrijft dat de groep ‘in

het land een aantal gewelddadige aanvallen op Iraanse legerkwartiers

en officiers heeft uitgevoerd’ en dat de Amerikaanse inlichtingendienst

cia de uitzetting van de Jundullah-leden probeert te voorkomen.

Ondanks dat de mek staat vermeld op de lijst van terroristische organisaties

wordt de verzetsorganisatie ook door de Mossad ingezet.

De Israëlische geheime dienst gebruikt de mek om voor Iran belastende

informatie te verspreiden. Daarnaast onderneemt Israël inlichtingenoperaties

in Iran en houdt het grootscheepse oefeningen die

het militaire apparaat van Israël voorbereiden op de strijd en die tegelijkertijd

als een duidelijk signaal fungeren voor de buitenwereld.

Het is trouwens maar helemaal de vraag of het verschil tussen oude en

de nieuwe Amerikaanse strategie – chirurgische aanvallen in plaats van

een omvangrijke luchtcampagne – straks in de praktijk duidelijk wordt.

 

Verschillende topmilitairen, zowel actief als buiten dienst, vertellen

Financial Times in 2007 dat het Pentagon ervan is overtuigd dat het

aanvallen van Iran een ‘strategische fout’ zou zijn omdat zelfs een beperkte

luchtaanval een groter conflict zou kunnen doen ontbranden.

Volgens een adviseur van het Pentagon is een beperkte luchtaanval

alleen verstandig als de informatie van de inlichtingendienst goed

is. Als de doelen niet duidelijk zijn gedefinieerd, is het bombardement

in het begin wel beperkt, maar zal de situatie vervolgens uitgroeien

tot een ‘escalatie-special’. Mogelijk wordt dit niet gezien als een probleem

door het Witte Huis, want een beperkte aanval, die Iran

slechts enige jaren terugzet in zijn eventuele ontwikkeling van massavernietigingswapens,

brengt geen regimewisseling. En dat is toch

wat het beoogde doel lijkt te zijn – net als destijds in Irak, in Afgha -

nistan en eerder, in 1953, in Iran.

De groep van hen die ijveren voor een ander regime in Teheran is

groter dan de politieke leiding van Amerika en Israël. Het gaat om een

netwerk dat bestaat uit welvarende privé-personen, actieve lobbyisten,

overheidsfondsen en -instellingen, stichtingen en comités dat elkaar

stimuleert en beïnvloedt. Het vergroot de reikwijdte van de invloed

van de overheid op bepaalde beleidsterreinen in aanzienlijke

mate en verdunt de scheidslijn tussen officieel beleid en particulier

initiatief zodanig dat die soms bijna niet meer waarneembaar is.


Wat als Iran wél een nucleair wapen produceert?

Stel dat Iran wel degelijk in het geheim aan een nucleair wapenprogramma

werkt, wat dan?

De oorzaak van het nucleaire probleem met Iran wordt door sommigen

gezien als een gevolg van Amerikaans handelen. Zo meent de

criticus Noam Chomsky dat de Amerikaanse inval in Irak voor Iran vrijwel

een ‘instructie’ is om een nucleaire afschrikking te gaan ontwikkelen.

‘De boodschap was dat de vs aanvalt wie het wil, zolang het doelwit

machteloos is.’ Het is opvallend dat met Noord-Korea, dat eerst

nog door president Bush wordt ingedeeld bij de As van het Kwaad,

door Amerika gesprekken worden aangegaan nádat het land kernproeven

heeft gedaan. Journalist en documentairemaker John Pilger:

‘Is het niet opmerkelijk dat Noord-Korea nog niet is aangevallen?

Noord-Korea heeft nucleaire wapens. Dat is de boodschap, luid en duidelijk,

voor de Iraniërs.’

 

Iran is inmiddels omringd door Amerikaanse troepen in Afghanis -

tan, Irak, Turkije en de Perzische Golf, en niet veraf bevinden zich het

nucleair bewapende Pakistan, en Israël, de regionale supermacht,

dankzij Amerikaanse hulp. Hierbij kan de Amerikaanse militaire aanwezigheid

worden opgeteld in bijvoorbeeld Koeweit, Oman, Qatar, de

Verenigde Arabische Emiraten en Bahrein. Op kaartjes die op kleurrijke

wijze de aanwezigheid van Amerikaanse legermachten aangeven,

springt Iran er steevast uit als een groot grijs gebied. Het is niet onvoorstelbaar

dat Iran zich gedwongen voelt zich te bewapenen.

Een belangrijke vraag is of de wereld kan leven met een nucleair

Iran. De voormalig commandant van de Amerikaanse strijdkrachten

in en rond het Midden-Oosten, John Abizaid, vergelijkt een nucleair

Iran met de wereld in de tijd van de Sovjet-Unie. Met die dreiging was

ook om te gaan. Net als tijdens de Koude Oorlog weet de opponent

– in dit geval Iran – dat het uitvoeren van kernaanval gelijk staat aan

zelfmoord. Iran weet dat als het kernwapens zou inzetten, het volledig

zal worden weggevaagd door Israël en Amerika.


Zeven oorlogsscenario’s

Luchtmachtkolonel b.d. Sam Gardiner onderscheidt drie fasen in de

strijd om Iran. De eerste fase is de fase van voorbereiding van de

Verenigde Staten om druk te zetten op Iran. De tweede fase is die

waarin de Verenigde Staten zullen proberen om de bevolkingen van

Amerika en de rest van de wereld te overtuigen dat er stappen moeten

worden ondernomen tegen Iran. ‘Het idee hierbij is om een crisis

te veroorzaken, zodat de mensen geloven dat er iets moet gebeuren.’

In de derde fase wordt met de oorlog begonnen.

Er zijn grofweg zeven scenario’s waaronder een militair conflict met

Iran realiteit kan worden.

1. Voordat hij het Witte Huis verlaat voert president George Bush een

aanval uit op Iran

Door een aanval uit te voeren zou George W. Bush als impopulaire

president toch een glorieus einde kunnen bewerkstelligen

aan zijn regeerperiode en tegelijkertijd een voortzetting van zijn

beleid kunnen forceren, ongeacht of de huidige regering wordt opgevolgd

door een Democratische of Republikeinse president.

 

Zeker naarmate Barack Obama meer kans maakt op het presidentschap

neemt de kans hierop toe, omdat aan zijn motivatie met betrekking

tot het probleem Iran wordt getwijfeld door het Witte Huis

en Israël.

Bush zou een aanval kunnen uitvoeren onder het mom van een

preëmptieve actie. Een dergelijke actie heeft als doel een ‘onafwendbare’

op handen zijnde aanval van de vijand te voorkomen. Het verschil

met een preventieve actie – die volgens het Handvest van de

Verenigde Naties illegaal is – is dat die een eventuele toekomstige

oorlog wil voorkomen. Voor een dergelijke actie heeft Bush het

Global Strike plan van het Pentagon ter beschikking. Global Strike

zorgt ervoor dat Amerika in staat is binnen een halve dag of minder

op iedere mogelijke manier – conventioneel, nucleair of met

speciale troepen – waar dan ook ter wereld te kunnen aanvallen.

2. Israël slaat uit eigen beweging toe

Er is een reële kans dat als Amerika niet in actie komt, Israël dit

doet. In mei 2008 presenteren de Israëlische inlichtingendiensten

een schatting dat Iran aan het eind van het jaar in staat is uranium

te verrijken, een jaar eerder dan gedacht, waardoor Iran midden

2009 al in het bezit kan zijn van een nucleair wapen. Een nucleair

Iran is voor de politieke en militaire leiding in Israël geen optie.

Israël kan Iran niet stoppen in haar ambities, maar een Israëlische

militaire actie kan het nucleaire proces in Iran wel beschadigen. Bij

een Iraanse tegenaanval kan Israël zo goed als zeker rekenen op

Amerikaanse militaire steun.

Cheney heeft al naar een solistisch militair optreden gehint

door te zeggen dat het goed kan dat Israël besluit alleen te handelen

en het aan de rest van de wereld laat om de ‘diplomatieke rommel’

op te ruimen. Dat Israël er klaar voor is, blijkt in februari 2007

uit een onderzoek van het Israëlische Institute for National

Strategic Studies waarin wordt gemeld dat Israël militair en anderszins

in staat is het Iraanse kernprogramma aan te vallen.

Brigadier-generaal b.d. Giora Eiland van het instituut tekent hierbij

aan dat er geen aanval plaatsvindt zonder volledige strategische

en militaire overeenstemming met Amerika: mocht zo’n aanval

plaatsvinden, dan is er volgens Eiland een overeenkomst aan vooraf

gegaan.

 

3. Oorlog tegen Iran ten gevolge van een spontaan conflict

Met het Amerikaanse machtsvertoon voor de kust van Iran, de milities

in Irak, de tot terroristen verklaarde Quds-eenheid van het

Iraanse leger, de Amerika en Iran vijandig gezinde Taliban, de

Koerdische pkk, het Israëlische leger, Jundullah, Hezbollah en

Hamas – naast de dynamiek van parate troepen, de opzwepende

retoriek en de gewekte verwachtingen bij de spelers op en rond het

veld en het publiek, is er niet veel voor nodig om een militair conflict

te doen ontbranden.

4. Oorlog tegen Iran ten gevolge van een uitgelokt conflict

In de gespannen situatie rondom Iran kan een conflict makkelijk worden

uitgelokt. Wanneer de tegenpartij ingaat op deze uitlokking, kan

die daad van agressie als argument worden aangegrepen om een ‘tegenaanval’

te rechtvaardigen. Een bekend voorbeeld van een oorlog

na ‘uitlokking’ is het incident in de Golf van Tonkin dat voorafging aan

de Vietnamoorlog. In de Straat van Hormuz vindt in de eerste week

van 2008 een dergelijk incident plaats. Het loopt met een sisser af,

maar toont eens te meer het reële gevaar van dit soort situaties.

5. Een false flag-operatie als casus belli tegen Iran

Een false flag-operatie is een aanval die lijkt te komen van de vijand,

maar in feite in scène is gezet in eigen gelederen. Zo’n aanval

kan als voorwendsel worden gebruikt voor een ‘tegenaanval’ op

de vijand. Een variant op dit scenario zou zijn om de Quds-eenheid

te beschuldigen van een aanslag. Aangezien de Quds-eenheid,

een onderdeel van het Iraanse leger, door de regering Bush

tot terroristische organisatie is verklaard, kan er vervolgens officieel

tegen worden opgetreden.

6. De volgende president van de Verenigde Staten valt Iran aan

In juni 2008 spreekt Barack Obama de grootste joodse lobbygroep

in Amerika toe, aipac: ‘Ik zal alles doen wat in mijn macht ligt om

te voorkomen dat Iran een nucleair wapen krijgt. Alles wat in mijn

macht ligt. Alles.’ Hij noemt het gevaar van Iran ernstig en reëel is

en zegt dat het zijn doel is de dreiging te ‘elimineren’. John

McCain: ‘Er is slechts één ding erger dan militaire actie [tegen

Iran], en dat is een nucleair bewapend Iran.’

7. Er vindt een tweede 9/11 plaats

Dick Cheney houdt rekening met deze mogelijkheid: ‘Het is een

feit dat de dreiging dat er een 11 september-aanslag in de

Verenigde Staten plaatsvindt door een groep terroristen die niet is

bewapend met vliegtickets en stanleymesjes, maar met een

atoombom in het hart van een van onze eigen steden, de grootste

dreiging is die we het hoofd moeten bieden. Het is een zeer reële

dreiging. Het is iets waar we ons iedere dag opnieuw zorgen over

moeten maken en wat we moeten overwinnen,’ zegt hij in april

2007. Ook Michael Chertoff, de minister voor Binnenlandse

Veiligheid, ziet een nucleaire aanslag in Amerika als een reële

optie. President Bush in februari 2008: ‘Op dit moment zijn ergens

in de wereld terroristen bezig aanslagen te plannen op ons

land. Hun doel is vernietiging aan land te brengen die 11 september

zal doen verbleken.’ Als een tweede 9/11 kan worden gekoppeld

aan Iran – al of niet op waarheid berustend – is dat voor de

vs een ultieme mogelijkheid om Iran aan te vallen.